EBIDAT - Die Burgendatenbank

Eine Initiative der Deutschen Burgenvereinigung Menu

Grunsfoort

Geschichte:

Grunsfoort werd vermoedelijk in het tweede deel van de veertiende eeuw gebouwd als grensvesting tegen het Sticht. Aanwijzingen voor deze veronderstelling zijn de oudste vermelding uit 1379 en de aardewerkvondsten bij de opgravingen van het kasteel. Deze datering en de oudste vermelding doen vermoeden dat het kasteel in opdracht van Willem van Gulick gebouwd is. Vanaf 1379 was het kasteel een landsheerlijk kasteel van de hertogen van Gelre. De hertogen Willem en Reinald IV verbleven veel op het slot. Hertog Willem gaf Grunsfoort, in een onbekend jaar, voor 1388, wegens bewezen diensten, aan Henrick van Hacfort, voor de duur van zijn leven. In 1388 gaf Willem het kasteel, onder dezelfde voorwaarden, aan Henric van Steenbergen, proost van Oudmunster te Utrecht. In 1397 kreeg Kersten van Rijswijck Grunsfoort voor de duur van zijn leven in zijn bezit en in 1419 verkreeg zijn zoon Willem het slot. Hertog Arnold gaf het kasteel in 1464 aan zijn zoon Johan voor levenslang gebruik, op voorwaarde dat hij het in leen terug zou ontvangen. Van deze belening is in de leenakteboeken niets terug te vinden. Johan ging later in het klooster, zodat het huis min of meer vacant was. Hierdoor kon, in 1468, hertog Adolf de drost van de Veluwe, Dirk van der Horst, op het kasteel plaatsen. In 1437 werd Gijsbert van Rijswijck daadwerkelijk met het kasteel beleend. Na die tijd was het dus geen landsheerlijk kasteel meer, maar een leen. Gijsbert hield het kasteel in zijn bezit tot 1492, met uitzondering van de jaren 1477 tot 1482 toen het kasteel werd verpand aan Hendrik Bentinck. Van 1492 tot 1499 hadden de broers Arend en Albert van Lauwick het kasteel in leen. Mogelijk hadden ze het kasteel ook in pandschap. De bronnen zijn hier niet eenduidig over. De broers waren aanhangers van Karel van Gelre. Reiner van Gelre, de bastaard broer van Karel, was de volgende die Grunsfoort in leen had. Hij stierf in 1522. Karel ruilde het kasteel met de erfgenamen van Reiner, zijn vrouw, Aleid Schenk van Nijdeggen en minderjarige kinderen, voor de inkomsten uit het ambt Kriekenbeek, met de voorwaarde dat als de inkomsten uit Kriekenbeek zouden wegvallen, de erfgenamen van Reiner weer vrije beschikking over het kasteel zouden krijgen. In 1528 werd de oudste zoon van Reiner, Derk, die toen nog steeds minderjarig was, met het huis beleend. In 1537 kocht Karel het slot Grunsfoort terug voor een inkomst van 150 goud guldens per jaar. Hierdoor werd Grunsfoort weer een eigen kasteel van Gelre. Na de dood van Karel, in 1538, werden de 150 guldens per jaar waarschijnlijk niet meer betaald, zodat het huis weer terug kwam aan Aleid Schenk van Nijdeggen. Haar dochter, Catharina van Gelre, erfde het kasteel na haar dood in 1555. Zij werd in 1559 met Grunsfoort beleend. Na de dood van Catharina kwam het slot in bezit van haar zoon, Reinier van Stepraet. Reinier van Gelre, de broer van Catharina, eigende zich Grunsfoort wederrechtelijk toe in 1580. Al in 1582 werd hij weer uit het kasteel gezet en als gevangene naar Wageningen afgevoerd, zodat het kasteel weer in het bezit kwam van de Van Stepraets. Daarna kwam Grunsfoort achtereenvolgens, nog in handen van de familie Van Lijnden in 1619, de familie Ham in 1728, de familie Van Goltstein in datzelfde jaar en de familie Pabst in 1777. Het kasteel werd uiteindelijk in 1780 afgebroken.

Besitzgeschichte:
Grunsfoort wurde vermutlich in der zweiten Hälfte des 14. Jh.s als eine Grenzbefestigung gegen das Sticht erbaut. Die erste Erwähnung datiert in das Jahr 1379. In das 14. Jh. datieren auch die Reste von aufgefundenen Erdwerken. Vermutlich war Wilhelm von Jülich Initiator der Burggründung. Ab 1379 war Grunsfoort eine landesherrliche Burg der Herzöge von Geldern. Die Herzöge Wilhelm und Reinhard IV hielten sich häufig auf dieser Burg auf Herzog Wilhelm verlehnte Grunsfoort vor 1388 an Henrick van Hacfort. Im Jahr 1388 verlehnte der Landesherr die Burg an Henric van Steenbergen, Probst von Oudmunster zu Utrecht. Neun Jahre später erhielt Kersten van Rijswijck Grunsfoort auf Lebenszeit und im Jahr 1419 trat sein Sohn Willem die Lehnsnachfolge an. Herzog Arnold belehnt 1464 seinen Sohn Johan mit der Burg, unter der Auflage, es als Lehnsgut zurückzuerhalten. Johan aber lebte später in einem Kloster. Im Jahr 1468 überließ Herzog Adolf dem Drosten der Veluwe, Dirk van der Horst Grunsfoort. 1437 wurde Gijsbert van Rijswijck mit der Burg belehnt. Gijsbert hatte das Lehen bis 1492 inne. Ihm folgten als Lehnsinhaber der ehemaligen Landesburg 1492-1499 die Brüder Arend und Albert van Lauwick. Reiner von Geldern, der uneheliche Halbbruder von Graf Karl, war der nächste Inhaber der Burg. Er starb 1522. Karl tauschte die Burg mit Reiner, dessen Frau Aleid Schenk van Nideggen und ihren Kindern, im Austausch für finanzielle Gewinne aus dem Amt Kriekenbeek. 1528 wurde der älteste Sohn Reiners, Derk, mit dem Haus belehnt. 1537 kaufte Karl die Burg Grunsfoort für 150 Goldgulden pro Jahr zurück. Das machte Grunsfoort wieder zu einer landesherrlichen Burg. Nach dem Tod von Karl, 1538, fiel die Burg wieder an Aleid Schenk van Nideggen zurück. Ihre Tochter, Catharina van Geldern, erbte die Burg nach dem Tod ihrer Mutter 1555. Sie wurde 1559 mit Grunsfoort belehnt. Nach dem Tod Catharinas gelangte die Burg an ihren Sohn Reinier van Stepraet. Später gehörte die Burg dem Geschlecht Van Lijnden ab 1619, der Familie Ham ab 1728, der Familie Van Goltstein in demselben Jahr und der Familie Pabst ab 1777. Die Burg wurde letztendlich 1788 abgerissen..

Bauentwicklung:

De bouwgeschiedenis van Grunsfoort valt onder te verdelen in twee fasen. Bouwkundig onderzoek heeft aangetoond dat het oorspronkelijke kasteel is afgebroken en later weer is herbouwd. Het waarom van de afbraak is nog onbekend. Het kasteel werd, tijdens de eerste periode, gebouwd volgens een vrijwel vierkant grondplan. De enige gefundeerde toren van het complex lag op de westhoek en diende, opmerkelijk genoeg, als poorttoren. We treffen hier dus het merkwaardige verschijnsel aan van een poorttoren, die niet in het midden van een muur lag, maar diagonaal op een hoek en die tevens de hoofdtoren was van het slot. De muren van de hoofdtoren waren twee meter dik. Een blok metselwerk aan de noordkant van de toren, zou afkomstig kunnen zijn van de fundering van een wenteltrap, waarmee men op de verdieping boven de poort kon komen. Het is mogelijk dat Grunsfoort, behalve deze gefundeerde toren, arkeltorens heeft gehad. Deze zijn, uiteraard, niet in de plattegrond terug te vinden, zodat we over deze mogelijkheid niets met zekerheid kunnen zeggen. De muren van het kasteel waren ongeveer een meter dik en aan de buitenkant verstevigd met steunberen, die met telkens circa 4 meter tussenruimte waren gebouwd. Deze steunberen stonden op de hoeken diagonaal. Aan de zuidwestmuur ontbraken ze, wellicht in verband met woonruimten. Dit valt, overigens, niet te bewijzen, aangezien op dit deel van het terrein muursporen ontbreken. Misschien hebben de steunberen aan de buitenkant in verbinding gestaan met steunpunten voor een weergang aan de binnenkant. Ook dit valt niet te bewijzen. Over de verdere inrichting van het binnenplein valt niets meer te zeggen, omdat sporen ontbreken. Nadat het kasteel om onbekende redenen was afgebroken, werd het tijdens een tweede bouwfase hersteld. De steunberen werden bij de herbouw niet meer opgebouwd. Op het binnenplein verschenen twee vleugels. Een tegen de noordoostmuur en een tegen de zuidoostmuur. De vleugels stonden keurig, haaks op elkaar. Misschien hebben de overgebleven twee weergangen gehad. Dit valt, hoewel het aannemelijk zou zijn, niet te bewijzen. Op de oosthoek werd, op de fundering van de oude steunbeer, een klein torentje gebouwd, dat misschien als traptorentje, maar misschien ook als toilet heeft gediend. Het poortgebouw annex hoofdtoren werd tot drie meter naar buiten uitgelegd, zodat er ruimte ontstond voor een brugkelder met twee sleuven voor het opnemen van de kettingen, waaraan de tegenwichten hingen van de ophaalbrug. Het kasteel was, blijkens een tekening van Thomas Witteroos uit 1570, omringd door een gracht of singel, die niet direct tegen het slot lag, zodat er om het kasteel een strook land kwam te liggen. De voornaamste troef bij de verdediging van het kasteel was niet zozeer de dikte van de muren, maar de onbenaderbaarheid van het slot door de onbegaanbaarheid van het terrein. Waarschijnlijk is de poort dan ook, in verhouding met de rest van het kasteel, zo zwaar versterkt, omdat dit de enige was vanwaar het kasteel benaderd kon worden. Na de Middeleeuwen moet het kasteel verbouwd zijn tot landhuis. Er werd, bij deze verbouwing, o.a. tegen de buitenkant van de noordoostmuur een vleugel gebouwd. Grunsfoort werd in 1780 afgebroken.

Baubeschreibung:

Fundamenten van een niet al te groot vierkant kasteel zijn gevonden. De buitenomtrek van de hoofdburcht mat ongeveer 22 bij 22 meter.
Het kasteel werd gebouwd volgens een vrijwel vierkant grondplan. De enige gefundeerde toren van het complex lag op de westhoek en diende als poorttoren.
De muren van het kasteel waren ongeveer een meter dik en aan de buitenkant verstevigd met steunberen, die met telkens circa 4 meter tussenruimte waren gebouwd.
Het kasteel was, blijkens een tekening van Thomas Witteroos uit 1570, omringd door een gracht of singel, die niet direct tegen het slot lag, zodat er om het kasteel een strook land kwam te liggen.

Baugeschichte und -beschreibung
Bezüglich der baulichen Entwicklung der Burg sind zwei Bauphasen zu unterscheiden. Die ursprüngliche Burg wurde abgerissen und später wieder aufgebaut. Warum man die erste Burg niedergelegt hat, ist unbekannt. Die erste Anlage wurde über einem viereckigen Grundriss aufgeführt. Der einzige Turm befand sich an der Westecke und diente als Torturm, der zulgeich die Funktion eines Hauptturms hatte. Die Mauerstärke des Turmes betrug 2 m. Vielleicht hat Grunsfoort neben diesem Torturm noch zwei Ecktürme besessen. Das ist aber nicht mit Sicherheit zu sagen.Die Mauerstärke des Restes der Burg liegt bei einem Meter. Über die Innenbebauung der Ringmauer mit Gebäuden liegen keine gesicherten Erkenntnisse vor, da archäologische Spuren fehlen. .
Die zweite Bauphase ist einem Neubau der zuvor niedergelegten Burg gleichzusetzen. Auf dem Innengelände errichtete man zwei Wohngebäude an der Nord- und an der Südostmauer. Diese beiden Flügel waren quer gegen einander gebaut. Auf der Ostecke wurde ein kleiner Turm aufgeführt, der entweder als Treppen- oder als Toilettenturm gedient haben könnte. Durch das Versetzen des Torhauses am Hauptturm um 3 m schuf man Platz für einen Brückenkeller mit Zugbrücke.
Thomas Witteroos zeichnete 1570 die vollständig von einem Graben umgebene Burg. Vermutlich war das Torhaus der Teil der Burg, der am besten befestigt war.
Später wurde die Burg zu einem Landhaus umgestaltet, indem ein weiterer Flügel hinzutrat. Grunsfoort wurde 1780 abgerissen (Renaud 1983, 121-125).
Bei Ausgrabungen hat man Fundamente einer nicht sehr großen viereckigen Burg gefunden, deren Hauptburg über einem Grundriss von 22 x 22 m aufgeführt war. An die Stelle der später niedergelegen ersten Anlage trat ein aus zwei Flügelbauten bestehende Burg, die ihrerseits später um einen dritten Flügel erweitert zu einem Landhaus umgestaltet wurde. Der Turm der ersten Anlage hatte die Funktion eines Torturmes und dient wohl gleichzeitig als Bergfried.
J.J. und L.v.d.W.

Arch-Untersuchung/Funde:

Een wat ruwe opgraving in het kader van een werkverschaffingsproject o.l.v. prof. A.E. van Giffen in 1937.