EBIDAT - Die Burgendatenbank

Eine Initiative der Deutschen Burgenvereinigung Menu

Doornenburg

Geschichte:

In 891 of 892 was er al sprake van een "villa Doronburc" toebehorend aan de abdij van Lorch. Omstreeks 1046 trok de kerk van Gendt inkomsten uit dit goed, nu gespeld als Dorinburc."villa" kan in dit geval zowel staan voor landgoed als boerderij, "burc"zal duiden op een verstekte plaats. In 1225 vinden we het goed als Dorenburg gespeld en 1295 als Darenborch. De eerste heer die zich van de naam Darenburg bediende was een heer Willem van Doirnick. Hij komt voor van 1295 tot 1346 en noemde zich afwisselend Willem van Doirnick of van Doornenburg.
De Doornenburg is vervolgens bewoond geweest door de zeven elkaar opvolgende geslachten Van Doornick, Van Bylandt, Van Homoet, Van Voorst, Van Amstel, Van Heemskerk en Van Bemmel. De laatste bewoner was Maria Clara von Delwig, barones van Bemmel. Zij is in 1847 op hoog- bejaarde leeftijd overleden. Daarna is het kasteel nog lange tijd in eigendom geweest van de familie Van der Heijden. Deze familie heeft het kasteel echter nooit bewoond. Het gebouw raakte zelfs ernstig in verval. In 1936 kwam textielbaron J.H. van Heek in beeld. Deze vermogende industrieel uit Enschede richtte Stichting tot Behoud van den Doornenburg op. Deze kocht het kasteel van de familie Van der Heyden. In 1937 begon Van Heek aan de restauratie die in 1941 werd voltooid.

Besitzgeschichte:
Zwischen 891 und 892 wird die zum Fernbesitz der Abtei Lorsch gehörende "villa Doronburc" zum ersten Mal erwähnt. Die hier genannte “villa” ist keinesfalls mit einem mittelalterlichen Adelssitz identisch, der sich erst Ende des 13. Jh.s nachweisen lässt. Der erste Adelige, der sich vermutlich nach einer örtlichen Burg benennt ist Willem van Doirnick. Er wird in den Quellen von 1295 bis 1346 erwähnt und er nannte sich abwechselnd Willem van Doirnick oder van Doornenburg.
Doornenburg gehörte nacheinander den Geschlechtern Van Doornick, Van Bylandt, Van Homoet, Van Voorst, Van Amstel, Van Heemskerk und Van Bemmel. Der letzte Bewohner war Maria Clara von Delwig, Baroness von Bemmel. Nach ihrem Tod 1874fiel die Burg an die Familie van der Heijden. Diese Familie hat die Anlage jedoch nie als Wohnsitz genutzt. Die Burg zerfiel zusehends. 1936 kaufte der Textilmagnat J.H. van Heek uit Enschede die Burg und schenkte die Burg der Stichting tot Behoud van den Doornenburg. Von 1937 bis 1941 wurde die Anlage restauriert.

Bauentwicklung:

Uit de oudste vermelding uit 1385 kunnen we opmaken dat een "Heer Willem, miles de Darenborch", zoals deze genoemd wordt in een akte van 1 mei 1295, de Doornenburg heeft bezeten. Verondersteld wordt hier dat dit hetzelfde huis is als ons is overgeleverd. Met Wilhelmus als mogelijke eerste bouwheer kunnen we de oudste fase dateren rond 1300. De Hoofdburcht is een bijna vierkant ogend blok met een plattegrond van 21 x 18m. In de oudste vorm bestond deze burcht uit een enkel en omgracht rechthoekig gebouw bestaande uit een kelder met daarop een verdieping. Deze verdieping was voorzien van een borstwering met kantelen; de dichtzetting hiervan is op oude foto's nog waarneembaar. In de noordmuur van het oorspronkelijke huis bevond zich de toegang en een trap die leidde naar kelder en verdieping. Op de tekeningen van Scheepens en later Berghuis (RACM) is een tweede toegang tot de eerste verdieping weergegeven. Deze bevond zich recht boven de toegang op begane grond. Aan de noordzijde bevond zich een ommuurde binnenplaats van ongeveer dezelfde afmeting als het huis. Deze eerste fase werd gezien als 14e-eeuws.
De ommuring van de voormalige binnenplaats voorzag in een weergang op zes tot zeven spitsbogen. Opmerkelijk is dat de oostmuur van de binnenplaats tot de eerste verdieping massief doorgemetseld was. De oorspronkelijke toegang tot de voormalige binnenplaats bevond zich in deze oostmuur. Vervolgens heeft men in een aantal fasen de binnenplaats dichtgebouwd.
Deze binnenplaats werd in tweeën gedeeld door een dwarsmuur lopend van noord naar zuid. Gelijktijdig zijn de spaarbogen gedicht. Daarna werd een vloer aangebracht ter hoogte van de vloer van de oude zaal. Onder deze nieuwe vloer onstond de westelijke kelder die uitgediept moest worden om voldoende hoogte te verkrijgen. De noord- en westgevel van dit ontstane bouwdeel werden opgehoogd en opnieuw van een gekanteelde borstwering voorzien. Op de hoek werd een arkeltorentje geplaatst. Dit werk behoort tot de tweede bouwfase van het kasteel en is gedateerd in de 15e eeuw en zou dus van een van de Van Bylandts moeten zijn.
Tijdens de derde bouwcampagne in de 15e eeuw is de oostvleugel opgetrokken tot op hetzelfde niveau als zaal en westvleugel. In plaats van een kelder uit te diepen heeft men de vloer van de begane grond hoger laten beginnen. Ook dit bouwdeel werd voorzien van een gekanteelde borstwering, zodat deze op hetzelfde niveau rond het gebouw liep.
In de vierde fase, ook 15e-eeuws, heeft men kort na het dichtbouwen van de binnenplaats het achterblok (de eerste fase) verhoogd met een verdieping. Ook werd de traptoren toegevoegd. Dit bouwdeel kreeg een zadeldak met aan de oost- en westzijde een topgevel. Zuid- en noordgevel werden voorzien van kantelen. Kort hierna is de oostelijke topgevel vervangen door eveneens een borstwering met kantelen en werd het dak afgewolfd. Gelijktijdig werd het hoektorentje op de ZO-hoek aangebracht (vijfde fase).
Vervolgens heeft men tijdens de zesde bouwfase de oostvleugel opgetrokken inclusief het hoektorentje op de NO-hoek.
In de 16e eeuw wordt in de zevende bouwfase de noordwestvleugel op niveau gebracht. Het noordwestelijke hoektorentje werd mede verhoogd en voorzien van een spits dak; voorheen had dit torentje kantelen, aansluitend op de borstwering van het vorige niveau. Ook werd in de noordwestvleugel een tweede dwarsmuur (noord-zuid) opgetrokken. Deze zevende fase gaf het kasteel zijn huidige vorm. Tenslotte is het kasteel na de tweede helft van de 17e eeuw gemoderniseerd. Zo zijn de vensters vervangen en is de zaal (oostblok) heringericht. Tevens zijn de gang en aangrenzende ruimten van stucplafonds voorzien. De Burcht is in de periode 1937-41 gerestaureerd, maar op 13 maart 1945 door een aanval van Engelse jachtbommenwerpers vernietigd. Het nog deels intacte poortgebouw is door de Duitsers opgeblazen. In de periode 1947-64 zijn voor- en hoofdburcht respectievelijk hersteld en opnieuw opgebouwd. Van de hoofdburcht zou door gebrek aan subsidie alleen de oudste fase (de zaal) hersteld worden. Later, door het verkrijgen van voldoende subsidie, is ook de rest van de hoofdburcht hersteld. Zo is bij toeval een bouwnaad tussen de noord- en de zuidvleugel ontstaan die de restauratie ten goede is gekomen: het oorspronkelijke kasteel had een vergelijkbare naad, ontstaan door een zelfde fasering.

Het oudste muurwerk van de (huidige) voorburcht is jonger dan het oudste muurwerk van de hoofdburcht. Het oudste muurwerk van de voorburcht bevindt zich aan de zuidzijde van de westmuur en is gedateerd als 15e-eeuws, gelijk aan de 3e fase van de hoofdburcht. Een deel van deze westmuur vormt nu de buitenmuur van de kapel uit de 16e eeuw en een gedeelte van de bijgebouwen. Deze bijgebouwen zijn gerestaureerd en dateren uit de 17e en 18e eeuw. De rest van de westelijke weermuur is, behoudens naoorlogse restauraties, eveneens uit de 17e en 18e eeuw. Het opnieuw opgebouwde poortgebouw (1951) en het oostelijk deel van de noordmuur werden gedateerd als 15e-eeuws, vergelijkbaar met de 6e fase van het hoofdgebouw. De oostmuur tot en met de Langerackstoren (deels nog intact) behoren tot dezelfde fase. De buiten de ommuring geplaatste vierkante NO-toren is een naoorlogse restauratie van een reconstructie uit de jaren 1937-1941. Het zuidelijk deel van de oostmuur is in de 16e eeuw tot stand gekomen, gelijk aan de zevende fase van de hoofdburcht. Tegen de binnenzijde van dit gedeelte van de oostmuur, tussen de Langerackstoren en de zuidoosthoek, heeft een groot gebouw gestaan dat jonger is geweest dan de weermuur. De zuidmuur is uit dezelfde fase van de 16e eeuw. Op de plaats waar de brug naar de hoofdburcht begint liggen de fundamenten van een rechthoekig poortgebouw, waarschijnlijk ook uit de 15e eeuw; de oostgevel van de kapel staat er deels overheen. Links van dit voormalig poortgebouw (ten oosten) bevond zich een onderkelderd gebouw dat mogelijk gelijktijdig opgetrokken is met dit gedeelte van de weermuur, daar bogen voor een weergang ontbreken.

Baubeschreibung:

De voorburcht van de Doornenburg is exceptioneel groot. Hoewel deze in zijn huidige staat jonger is dan de hoofdburcht is het niet onwaarschijnlijk dat, gezien de afmetingen van dit tevens opgehoogde terrein, er eerder op deze plaats al een versterking heeft gestaan. De eerste vermelding eind 9e eeuw van een "villa Doronburc" kan al duiden op het bestaan van een versterking.
De hoofdburcht van het complex de Doornenburg behoort tot de compact samengestelde toren-/zaalkastelen. In oorsprong bestond dit kasteel uit een rechthoekige toren van twee bouwlagen met een ommuurde binnenplaats. Door dichtbouwen van de binnenplaats en ophogen van het geheel is de huidige blokvorm ontstaan.
Het poortgebouw van de voorburcht geeft toegang tot het complex. Rechts bevinden zich de bijgebouwen met onder meer een koffieschenkerij. Erachter op de zuidwesthoek gelegen, bevindt zich de kapel, die beschikbaar is voor erediensten. Ten oosten (links) van de kapel, loopt de brug naar de hoofdburcht. De deur in de oostgevel was de oorspronkelijke toegang tot de hoofdburcht en was d.m.v. een schuinlopende brug met de voorburcht verbonden.

Baugeschichte:
Vermutlich befand sich die Doornenburg im 13. Jh.s im Besitz des "Willem, miles de Darenborch".Ob sich im heutigen Baubestand noch Reste der mittelalterlichen Gründungsanlae nachweisen lassen läst sich nicht mit letzter Sicherheit sagen. Wenn dem so ist, datiert die erste Bauphase in die Zeit um 1300. . .
Die Hauptburg der heutigen Doornenburg ist ein nahezu viereckiges Gebäude von 21 x 18 m Größe. In ihrer ältesten Form handelte es sich um ein rechteckiges, von einem Graben umgebenes Haus über einem Kellergeschoss. Noch immer kann man in den Mauern die zugemachte kantelen erkennen. In der Nordmauer des ursprünglichen Hauses gab es einen Zugang. Auf Zeichnungen von Scheepens und später Berghuis (RACM) sieht man einen zweiten Zugang zum ersten Geschoss, direkt über dem Zugang im Erdgeschoss. An der Nordseite befand sich ein ummauerter Platz, dessen Ausdehnung der Größe des Hauses entspricht.
In einer zweiten Bauphase wurde der Hofraum durch eine von Nord nach Süd verlaufende Mauer zweigeteilt Der westliche Teil, wurde zu einem turmartigen Gebäude umgebaut.und unterkellert. Die Nordwestecke versah man mit einem kleinen Erkerturm. Diese zweite Baupahse datiert wohl in die Herrschaft der Herren von Byland .
In einer dritten Bauphase, die für das 15. Jh. anzusetzen ist, wurde auch der östliche Teil des Innenhofes mit einem Dach versehen.Dieser Teil wurde nicht unterkellert.
In einer vierten Bauphase erhöhte man das ursprüngliche Wohngebäude um ein Geschoss und ergänzte einen Treppenturm. Später fügte man einen Erkerturm auf der Südostecke hinzu und in einer sechsten Bauphase wurde der Ostflügel erhöht.
Im 16. Jh. wurde in einer siebten Bauphase der Nordwestflügel erhöht. Die heutige Baugestalt ist folglich im Wesentlichen auf diese baulichen Veränderungen zurückzuführen. Im 17. Jh. wurde die Burg modernisiert und erhielt u.a. neue Fenster
Eine Restaurierung fand 1937 bis 1941 statt. Am 13. März 1945 fiel die Burg einem englischen Bombenangriff zum Opfer. Der Wiederaufbau erfolgte in den Jahren 1947-64. Das Torhaus wurde 1951 wieder aufgebaut.
Vor- und Hauptburg sind durch eine hölzerne Brücke miteinander verbunden. Die Doornenburg hat eine relativ große Vorburg. Ob die recht großflächige Vorburg Standort der im 9. Jh. erwähnten “villa” der Abtei Lorsch war, ist unklar. Die Hauptburg der Doornenburg kann als ‘compact zaaltorenkasteel’ verstanden werden, eine Burg, die in mehreren Bauphasen entstand. .
L.S. und L.v.d.W.

Arch-Untersuchung/Funde:

1937 Kalf, J. met Van Heeswijk en Van Beveren, RDMZ en in 1941 Renaud, ROB.