EBIDAT - Die Burgendatenbank

Eine Initiative der Deutschen Burgenvereinigung Menu

Merwede

Geschichte:

Het huis te Merwede was in het bezit van de graven van Holland. Onder andere Dirk III, Dirk IV en Floris I verbleven hier. De heren van der Merwede kregen de heerlijkheid en het huis eerst in achterleen van de heren Van Voorne en Van Putten en Strijen. Waarschijnlijk liet Daniël III van der Merwede aan het eind van de 13e eeuw het Huis te Merwe bouwen. De heren van der Merwede waren van lage adel, en het huis was dan ook een belangrijk statussymbool voor hen. In de 14e eeuw groeiden zij in positie en kregen verschillende belangrijke functies aan het grafelijke hof. Vanaf 1371 kregen de heren van der Merwede de heerlijkheid Merwede in onsterfelijk leen van graaf Willem IV, rechtstreeks dus in plaats van in achterleen. Rond 1460 verkregen zij ook het Huis te Merwe, maar toen was er echter al weinig meer van over. In 1403 overleed Daniël VII van der Merwede zonder mannelijke nakomelingen. Het kasteel kwam nu toe aan zijn dochter Margaretha, die getrouwd was met Willem van Brederode. Zij hing de Hoekse partij aan, terwijl de eerdere heren van der Merwede Kabeljauwen waren geweest. In 1418 gebruikte de Hoekse gravin Jacoba van Beieren het kasteel om van daaruit de Kabeljauwse stad Dordrecht te belegeren. Het beleg mislukte echter, waarna de bevolking van Dordrecht grote schade toebracht aan het kasteel. Na de St. Elisabethsvloed op 18 en 19 november 1421 was er weinig meer van het huis over. In 1424 verkocht Margaretha de ruïne aan haar halfbroer Lodewijk van Praadt van Moerkerken. In 1512 kwam de ruïne in handen van Gerard van Arkel, die getrouwd was met een dochter uit het geslacht van Praadt. Hierna ontstond er een geschil over het bezit van de ruïne. Pas in 1560 werd door de Hoge Raad in Mechelen besloten dat die toekwam aan Margaretha van Praadt. Zij liet de ruïne na aan Daniël van den Boetzelaer. In 1604 verkocht Wessel van den Boetzelaer de ruïne aan de stad Dordrecht, die hem nog steeds bezit.

Besitzgeschichte:
Die Burg Merwede war das Eigentum der Grafen von Holland. Dirk III, Dirk IV und Floris I waren hier zu Gast. Die Herren van der Merwede erhielten das Lehnsgut zuerst als Afterlehen von den Herren von Voorne und von Putten und Strijen. Wahrscheinlich ließ Daniël III von der Merwede gegen Ende des dreizehnten Jahrhunderts das Haus zu Merwe erbauen. Die Herren von der Merwede waren Adlige von niederer Herkunft und das Haus war also ein wichtiges Zeichen ihres Status. Im vierzehnten Jahrhundert wuchs ihr Einfluss und sie bekamen unterschiedliche einflussreiche Positionen am gräflichen Hofe. 1371 erhielten die Herren von der Merwede das Herrengut Merwede als vererbbares Lehnsgut von dem Grafen Willem IV. Sie besaßen es also nicht länger als Afterlehen sondern als ein direktes Lehnsgut. Um 1460 bekamen sie auch das Haus zu Merwe, aber das war damals schon in schlechtem Zustand. 1403 starb Daniël VII von der Merwede ohne Söhne. Seine Tocher Margaretha erbte die Burg Merwede. Sie war verheitatet mit Willem von Brederode. Sie war in der Auseinandersetzung Hoeken – Kabeljauwen auf der Seite der Hoeken. Wohingegen die früheren Grafen die andere Seite unterstützt hatten. 1418 benutzt die Hoekser Gräfin Jacoba von Beieren die Burg, um von hier aus die Kabeljauwse Stadt Dordrecht zu belagern. Das misslang und die Bevölkerung Dordrechts griff die Burg an und fügte ihr großen Schaden zu. Nach der St. Elisabethsüberschwemmung am 18. und 19. November 1421 wurde die Burg fast völlig zerstört. 1424 verkaufte Margaretha die Ruïne an ihren Halbbruder Lodewijk von Praadt von Moerkerken. 1512 besaß Gerard von Arkel die Ruïne. Er war verheiratet mit einer der Töchter aus dem Geschlecht Praadt. Es entstand ein großer Streit um die Ruïne. Erst 1560 wurde durch den Hohen Rat in Mechelen verfügt, dass die Burg Margaretha von Praadt gehörte. Sie vererbte die Ruïne an Daniël von den Boetzelaer. 1604 verkaufte Wessel von den Boetzelaer die Ruïne an die Stadt Dordrecht. Auch heute gehört die Burg noch der Stadt Dordrecht.

Bauentwicklung:

Het Huis te Merwede werd in twee fasen gebouwd. Het eerste kasteel, gebouwd tussen 1307 en 1335, was een vierkant kasteel van 25 x 25 meter met op alle hoeken een toren. Op de westelijke hoek stond een ronde toren met een buitendoorsnede van 10,5 meter en een binnendoorsnede van 6 meter. Hierin bevond zich een kapel. Op de zuidelijke hoek bevond zich een kleinere ronde toren. De vierkante donjon stond op de noordelijke hoek. De zaal in deze toren mat 7,4 x 4 meter. Aan deze toren zaten aan beide kanten woongebouwen. Langs de rest van de muren bevonden zich weergangen op bogen. De toegang bevond zich ten zuiden van de vierkante oostelijke toren. Het kasteel had diep gefundeerde steunpunten op spaarbogen. Waarschijnlijk werd dit kasteel deels verwoest tijdens een stormvloed in de 14e eeuw. Hierna werd het kasteel verbouwd. Het werd vergroot tot 34 x 35 meter en aan de zuid- en oostkant was een nieuwe fundering nodig. Er werden nu tegen alle muren woongebouwen gebouwd. De grootste zaal bevond zich nog steeds in de noordelijke toren, en mat nu 10 x 10 meter. De twee torens aan de kant van rivier, de noordelijke en oostelijke, waren zeer zwaar in vergelijking met de andere twee. De toegang tot het binnenplein bevond zich nog steeds naast de oostelijke toren. De muren van het kasteel waren ongeveer 2 meter dik en om het kasteel lag een slotgracht. In 1418 werd het kasteel zwaar beschadigd door de bevolking van Dordrecht. Door de St. Elisabethsvloed in 1421, en latere overstromingen, was er al spoedig weinig meer over van het kasteel dan enkele muren van de noordwestelijke toren. De nu nog staande toren heeft aan de buitenzijde een uniek patroon, gemaakt met groen verglaasde bakstenen. Hoewel dit waarschijnlijk veroorzaakt is door zouten in de steen, kon deze 'fout' zo gebruikt worden om de status van het kasteel te vergroten.

Baubeschreibung:

Het Huis te Merwede werd in twee fasen gebouwd. Het eerste kasteel, gebouwd tussen 1307 en 1335, was een vierkant kasteel van 25 x 25 meter met op alle hoeken een toren. Op de westelijke hoek stond een ronde toren met een buitendoorsnede van 10,5 meter en een binnendoorsnede van 6 meter. Hierin bevond zich een kapel. Op de zuidelijke hoek bevond zich een kleinere ronde toren. De vierkante donjon stond op de noordelijke hoek. De zaal in deze toren mat 7,4 x 4 meter. Aan deze toren zaten aan beide kanten woongebouwen. Langs de rest van de muren bevonden zich weergangen op bogen. De toegang bevond zich ten zuiden van de vierkante oostelijke toren. Het kasteel had diep gefundeerde steunpunten op spaarbogen. De muren van het kasteel waren ongeveer 2 meter dik en om het kasteel lag een slotgracht.
Van het middeleeuwse kasteel is alleen nog een deel van de noordelijke toren bewaard gebleven, die aan de oever van de Merwede staat. De nu nog staande toren heeft aan de buitenzijde een uniek patroon, gemaakt met groen verglaasde bakstenen. Hoewel dit waarschijnlijk veroorzaakt is door zouten in de steen, kon deze 'fout' zo gebruikt worden om de status van het kasteel te vergroten.

Baugeschichte und- beschreibung
Das Haus zu Merwede wurde in zwei Phasen erbaut. Die erste Burg, erbaut zwischen 1307 und 1335, war eine viereckige Burg von etwa 25 x 25 m Grundfläche, mit einem Turm an jeder Ecke der Burg. Auf der westlichen Ecke stand ein runder Turm mit einer Mauerstärke von mehr als 4 m. Hier befand sich die Kapelle. In der südlichen Ecke befand sich ein kleinerer runder Turm. Der viereckige Donjon stand in der nördlichen Ecke. Der Saal in diesem Turm war 7,4 x 4 m groß. An diesem Turm waren an beiden Seiten Wohngebäude angeschlossen. Der Zugang befand sich im Süden des viereckigen östlichen Turmes. Die Burg hatte tiefe Fundamente auf Sparbogen.
Wahrscheinlich wurde diese Burg im vierzehnten Jahrhundert durch Wassergewalt zerstört. Danach wurde die Burg umgebaut. Die Burg wurde vergrößert bis etwa 34 x 35 m und an der Süd- und Ostseite wurden neue Fundamente benötigt. Angelehnt an alle Mauern befanden sich jetzt Wohngebäude.
Der größte Saal befand sich noch immer im nördlichen Turm, er war jetzt 10 x 10 m groß. Die zwei Türme Flussseite, der nördliche und östliche, bestimmten das Bild der Burg. Der Zugang zum Innenhof befand sich noch immer neben dem östlichen Turm. Die Mauerstärke der Burg war etwa 2 m. Die Burg war von einem Graben umgeben.
1418 benützt die Hoekse Gräfin Jacoba von Beieren die Burg, um von hier aus die Kabeljauwse Stadt Dordrecht zu belagern. Das misslang und die Bevölkerung Dordrechts fügte der Burg großen Schaden zu. In Folge der St. Elisabethsüberschwemmung am 18. und 19. November 1421 wurde die Burg fast völlig zerstört. Der jetzt noch stehende Turm an der Außenseite, zeigt grün glasierte Backsteine. Dieser Effekt, der wahrscheinlich durch das Salz in den Steinen verursacht ist, verlieh der Burg ein besseres (mehr standesgemäßes) Aussehen. Die Mauerstarke der Burg betrug etwa 2 m. Die Burg war von einem Graben umgeben.
Von der mittelalterlichen Burg existiert nur noch ein Teil des nördlichen Turmes, der sich am Ufer der Mewerde befindet.
A.t.S. und L. v.d.W.

Arch-Untersuchung/Funde:

Opgravingen in 1940 door de dienst Bouw- en Woningtoezicht van de gemeente Dordrecht onder leiding van G. C. van Buuren. Voor de dagelijkse leiding werd J.G.N. Renaud aangezocht. De belangrijkste resultaten van zijn onderzoek zijn niet alleen de complete plattegrond van het kasteel, maar ook de vaststelling dat er sprake was van twee kastelen op dezelfde plaats.