EBIDAT - Die Burgendatenbank

Eine Initiative der Deutschen Burgenvereinigung Menu

Levendaal

Geschichte:

Volgens Van Iterson (1960) heeft op de plaats van het Laareind een curtis (hof) heeft gelegen, genaamd Laar. Laar was een leen van de bisschop, die in 1331 Dideric Sobbe een akte deed ondertekenen, waarin de laatste zijn goed op de Laarseberg aan de bisschop in eigendom overdroeg en in leen terug ontving, mits hij en zijn rechtsopvolgers geen 'borg of veste' op dit land zouden bouwen zonder toestemming van de bisschop. Het huis Levendaal komt niet in de Stichtse leenprotocollen voor, maar van de hofstede te Laar waren de leenmannen door middel van het leenboek van de heren van Egmond wel bekend. Gezien de topografische beschrijvingen van hofstede Laar daarin en die van Levendaal in een verkoopakte van 1788 ging het om hetzelfde gebouw. In 1410 was Jan van Rhenen beleend met Laar, dat om nog onbekende redenen in handen was gekomen van de heren van IJsselstein. In 1450 dreigde het bezit verbeurd verklaard te worden en door Lambert Hermansz. voor Pieter, bastaard van Egmond, te worden verkocht. Dit is blijkbaar niet gebeurd, omdat in 1473 Hubert van Rhenen, de zoon van Jan, de hofstede overdeed aan Lodewijk van Levendaal.
De eerste Van Levendaal die in Rhenen bekend is, was de vader van Lodewijk, Danys of Dionijs. Lodewijk droeg in 1485 een stuk grond op aan de bisschop, dat ooit werd gepacht en beheerd door Danys van Levendaal. Van deze Dionijs is een akte bekend, waarvan onduidelijk is of deze vals is of niet. Volgens die akte zou Dionijs reeds in 1395 beleend zijn met de hof Laar. Rond 1453 verkreeg Dionijs leengoederen vlakbij de Laar. We weten niet of hij voor die tijd reeds in Rhenen aanwezig was.
Dionijs' zoon Lodewijk komt van ca. 1466 tot rond 1506 in de stukken voor. Lodewijk overleed in 1506. Een zoon van Lodewijk, Jan, huwde met de Brabantse Cornelia van Ranst, die van haar broer de heerlijkheid Tielen erfde, waar het echtpaar zich vestigde. Daar zijn ze ook begraven, dus waarschijnlijk hebben ze zich weinig opgehouden in Laar, dat in 1519 in hun handen was overgegaan. In ieder geval hebben ze niet meegemaakt dat zo'n 150 bisschoppelijke ruiters in 1528 het land van Rhenen afstroopten en ook het huis Levendaal plunderden. De laatste Van Levendaal was toen namelijk al vertrokken. In 1530 overleed Jan. De dochter van Jan, Margriet van Levendaal, was getrouwd met Balthasar van Wees. Aan hem deed Jan het huis over in 1519. Het huis ging daarna over op Olivier van Wees, de zoon van Margriet. Olivier droeg het huis in 1554 over aan Dirk van Ermel, die getrouwd was met Anna van Lawick. Na hem kwam het huis in handen van de familie Van Westerholt.
Levendaal vindt men niet op de lijst van Utrechtse ridderhofsteden, hoewel het huis wel omgracht was en in de 16e eeuw ongetwijfeld nog wel van een ophaalbrug was voorzien. De reden hiervoor zal te maken hebben met het gegeven dat Levendaal binnen het schependom van Rhenen was gelegen en daarom vrij was gesteld van het huisgeld. Verder was Levendaal ten tijde van het opstellen van de lijst niet in het bezit van een adellijke familie.
In 1610 kwam de familie Knipping als lener naar voren, maar via de weduwe van Koenraad Knipping werd in 1612 Dirk Kraaivanger de opvolger. Het bleef toen tot 1637 in de familie Kraaivanger, totdat Johanna Kraaivanger het overdroeg op Guillain Everwijn. Na diens dood in 1641 ging het goed over op zoon Evert Everwijn, burgemeester van Arnhem. In 1666 is Laar opnieuw overgedaan en na enige snelle wisselingen van eigenaar kwam het in handen van de Rhenense familie Van Brienen.
In het midden van de 18e eeuw wordt het huis aangeduid met Levendaal. De zoon van Jan van Brienen, Ghijsbert Carel Rutger, kreeg het huis Levendaal in 1786 in zijn bezit, maar transporteerde het meteen aan Nicolaas Wilhelmus Buddingh. Buddingh deed het huis over aan Nicolaas van der Waaije in 1788. Hoe lang hij eigenaar is geweest, is niet bekend, maar in 1830 is het landgoed Levendaal met alle gebouwen en landerijen aan Pieter Roghair verkocht. Het oorspronkelijke kasteel bestond toen niet meer; dit is omstreeks 1820 gesloopt. In de overdrachtsakte is er slechts sprake van een boerderij met boomgaard, tuin en gracht. Zeven jaar later verkocht Roghair het goed aan A.F.G.G.C. baron von Knobelsdorff: die was gehuwd met jkvr. L.C.J. van Schuijlenburch. Zij overleefde haar man en hertrouwde met Gerrit graaf Schimmelpenninck. Zo kwam het landgoed in de familie Schimmelpenninck. Een jongere zoon van graaf Schimmelpenninck volgde hem op in zijn Rhenense goederen, die in 1882 na zijn overlijden bij publieke verkoping onder de hamer gingen. Koper was Maria Barbara Menso uit Amsterdam, een telg uit een Rhenens dominees- en burgemeesters geslacht.
In 1922 was er opnieuw een openbare verkoping van het landgoed, dat nu door Leccius de Ridderwerd werd gekocht t.b.v. de boer Wouter Johannes Arissen. Zijn jongste zoon is de huidige eigenaar van het landgoed.

Bauentwicklung:

In 1943, toen men op zoek was naar baksteen voor de restauratie van de Cunerakerk, stuitte men op de fundering van Levendaal en heeft men daar baksteen uit gesloopt. Bij deze gelegenheid werd een archeologisch onderzoek ingesteld. Het middeleeuwse huis Levendaal bestond in oorspronkelijke opzet uit een rechthoek van 14,25 x 9 m met een muurdikte van 1,4 m. De uitbouw aan de achterzijde, zoals op de tekening van Jan de Beijer uit 1745 is te zien, behoorde niet tot de oorspronkelijke opzet en is later aan het gebouw toegevoegd. In de noordhoek van deze uitbouw bevond zich de waterput, die echter geen vondsten bevatte. In de zuidwestmuur van het hoofdgebouw tekenden zich de aanzetten van een schouw af, terwijl een privaat in de zuidhoek van de aanbouw was aangebracht. De vondst van een beschadigd kannetje van Siegburgs steenwerk uit het midden of de tweede helft van de 14e eeuw in de fundamentsleuf van een muur, maakt het waarschijnlijk dat het huis in die tijd werd gebouwd. Dit betekent dat het huis door de Van Rhenens is gebouwd.
De achtergevel van de latere uitbouwen en de zuidoostelijke zijmuur zijn waarschijnlijk later vernieuwd. Het is niet onmogelijk dat een en ander plaats vond in 1490, toen Lodewijk van Levendaal het huis heeft vertimmerd. De binnenmuren bleken geheel verdwenen. De plaatsing van de brugpalen en de haard laten zien dat het hoofdgebouw waarschijnlijk in drieën was gedeeld. In het midden kan zich een vestibule hebben bevonden, waar men ook de trap naar de tweede woonlaag een plaats zal hebben gegeven. De haard geeft de plaats van de zaal aan.
De tekening van Jan de Beijer uit 1745 laat zien dat de daklijst van het huis werd beklemtoond door een uitkragend spitsboogfries. Waarschijnlijk was deze uitkraging oorspronkelijk bekroond met kantelen en waarschijnlijk bevond zich achter de kantelen een loopgoot. Een tekening van Serrurier laat zien dat kasteel en voorburcht in 1730 waren omgeven door een singel met hoge bomen.
In het midden van de 15e eeuw werd de gracht om het huis omringd met een wal. Deze werd beschermd door een buitengracht. Een poortgebouw met rondbogige doorgang en een verdieping gedekt door een zadeldak tussen trapgevels, gaf toegang tot de voorburcht, waarop tenminste twee dienstgebouwen stonden. Het poortgebouw was voorzien van een polygonale traptoren en een aanbouw, waarvan de functie niet duidelijk is. Bij het huis hoorde een formele tuin op de helling van de Laarderberg. Later werd de tuin getransformeerd in landschapsstijl. Het huis werd in 1820 afgebroken.

Baubeschreibung:

Het middeleeuwse huis bestond in oorspronkelijke opzet uit een rechthoek van 14,25 x 9 m met een muurdikte van 1,4 m. De uitbouw aan de achterzijde, zoals op de tekening van Jan de Beijer uit 1745 is te zien, behoorde niet tot de oorspronkelijke opzet en is later aan het gebouw toegevoegd. De tekening van Jan de Beijer laat zien dat de daklijst van het huis werd beklemtoond door een uitkragend spitsboogfries. In de noordhoek van deze uitbouw bevond zich een waterput. In de zuidwestmuur van het hoofdgebouw tekenen zich de aanzetten van een schouw af, terwijl een privaat in de zuidhoek van de aanbouw was aangebracht. De plaatsing van de brugpalen en de haard laten zien dat het hoofdgebouw waarschijnlijk in drieën was gedeeld. In het midden kan zich een vestibule hebben bevonden, waar men ook de trap naar de tweede woonlaag een plaats zal hebben gegeven. De haard geeft de plaats van de zaal aan.
In het midden van de 15e eeuw werd de gracht om het huis omringd met een wal. Deze werd beschermd door een buitengracht. Een poortgebouw met rondbogige doorgang en een verdieping gedekt door een zadeldak tussen trapgevels, gaf toegang tot de voorburcht, waarop tenminste twee dienstgebouwen stonden. Het poortgebouw was voorzien van een polygonale traptoren en een aanbouw, waarvan de functie niet duidelijk is. Bij het huis hoorde een formele tuin op de helling van de Laarderberg.

Arch-Untersuchung/Funde:

Archeologisch onderzoek in 1943 door Renaud en veldcontroles in 1963 (ROB). Tijdens de opgraving bleek dat een gedeelte van de fundamenten eerder waren uitgebroken ten behoeve van de restauratie van een kerk.
Uit weerstands- en booronderzoek in 1971 bleek dat een deel van de grachten nog aanwezig is.